Spelen is een zekere levensbehoefte. Door te spelen kan een kind zich ontwikkelen, een kind ontdekt de wereld om zich heen en bekijkt de dingen steeds weer in een ander perspectief. Door buiten te spelen leert een kind enorm veel. Een kind krijgt hier de kans om alle spieren te gebruiken waardoor verbranding optreedt. Lopen, rennen, hinkelen, rollen, koprollen, klimmen, slootje springen, hut bouwen etc etc. Er is ruimte voor de bewegingen van ver naar dichtbij en terug. Afstand wordt hier voor het eerst geschat en er valt veel te ruiken en te ontdekken: bomen, planten, dieren.
Een kind leert hier ook grenzen kennen: de muur, een tuinhek, een auto. Er is ruimte voor spel en ontwikkeling zonder ouderlijk toezicht. Dus worden vele problemen zelfstandig opgelost, hoe haal je iets uit de boom? Hoe krijg je de garagedeur los? Daarnaast leert in Nederland elk kind fietsen, dat is enorm boffen want zo komt de buitenlucht vanzelf. Eerst krijgt elk kind zijwieltjes en vervolgens zullen kinderen echt zelf moeten fietsen. Grenzen aan geven in de vorm van regels zal ervoor zorgen dat je kind een beetje meer en vaker naar buiten zal gaan, alleen of met vriendjes. Zonder volwassenen kunnen kinderen opdrachten en verplichtingen op eigen tempo behalen.
Kinderen weten heel goed wat ze nodig hebben en wat ze wel of niet aankunnen. Er gebeuren minder ongelukken wanneer een kind op eigen initiatief buiten speelt dan wanneer het onder aanmoediging van een ouder het nieuwe klimrek op moet klimmen en op een zacht rubberen ondergrond valt. Hoe minder kinderen vrij zijn om buiten te spelen zoals zij willen, des te minder goed hun zintuigen zullen ontwikkelen. Zowel hun balans als ruimtelijk gevoel en lichaamsbewustzijn lijden onder de afnemende vrije speeltijd. Kinderen worden onhandiger, botsen vaker tegen elkaar aan en sommige leraren zien zelfs kinderen van hun stoel afvallen.